In de Middeleeuwen was men van mening dat beelden zonder kleur, geen religieuze of geldelijke waarde vertegenwoordigden. In een akkoord tussen de Brusselse schilders en beeldsnijders uit 1454 worden ongepolychromeerde beelden zelfs “rouw bloet’ (ruw en bloot) genoemd.
Over het algemeen kan men er vanuit gaan dat alle beelden werden beschilderd, dit werd ook wel stoffering genoemd.
Pijpaarden beelden, uitgezonderd de zeer kleine modellen, werden veelkleurig beschilderd. Er zijn diverse resten van beelden gevonden waar een witte sliblaag op zit; bijvoorbeeld op een fragment van een “Anna te drieën” in Hoorn (NH).
De witte sliblaag is een soort grondverf, ook wel gesso genoemd. Terracotta is niet geschikt om direct te beschilderen. Gesso is een mengsel van beenderlijm en (witte) kalk en dient als hechtlaag voor de beschildering.
Door het gebruik van dure minerale verfstoffen en bladgoud, was polychromeren duurder dat het maken van het beeld zelf. De meest gebruikte kleuren zijn rood (o.a. cadmium rood en rode lak) en blauw waarvoor het kostbare azuriet en lapis lazuli werd gebruikt.
Naast deze dure verfstoffen werd er gebruik gemaakt van aardepigmenten zoals okers, siena’s, groene aarde en ombers.
Polychromie bestaat uit meerde lagen gesso en daarna meerdere lagen verf. De gebruikte verf is ei tempera of ei/ olie tempera, aangebracht is verschillende lagen om de kleuren in diepe, intense schakeringen te creëren.